Forensisch bloed- en sporenonderzoek
Overzicht:
- Bloedafname art. 8 WVW
- Algemeen
- Rchtlijn FMG
- Voor de forensisch arts en verpleegkundige
- Opmerking
- De nieuwe regelgeving
- Middelenonderzoek
- DNA-profiel bepaling
- Bloedtest in strafzaken
- Sporenonderzoek
- Tot slot...
Bloedafname art. 8 WVW
Zowel bij artsen als ook bij medewerkers van ziekenhuizen (en ook bij politie-ambtenaren) blijken nogal eens misverstanden te bestaan over de 'bloedafname' die op verzoek van het Openbaar Ministerie (de Officier van Justie) kan worden verlangd bij de verdenking van bovenmatig alcoholgebruik (of het gebruik van andere middelen die de rijvaardigheid beïnvloeden) bij verkeersdeelnemers. Hieronder de relevante wetgeving die hierop betrekking heeft:- Artikel 8 e.a. uit de WVW (Wegenverkeerswet)
Lid 1: Gebruik middelen.
Lid 2: Onder invloed alcohol. - 20 mei 2015: Drugstest automobilisten wordt jaar uitgesteld
De doelstelling om vanaf 1 juli 2015 te beginnen met het controleren van automobilisten wordt niet gehaald - 20 mei 2015: Wet die het testen op drugs in het verkeer beter mogelijk moet maken
Vertraging vanwege de aanbesteding van de speekseltesten...
De testers zouden pas op 1 juli 2016 in gebruik kunnen genomen worden.... - 16 augustus 2016: Drugstest automobilist laat langer op zich wachten
Voor het tweede jaar op rij is de introductie van een speekseltest uitgesteld, omdat de aanbesteding niet rond komt. De Minister van VenJ streeft er nu naar om de test medio 2017 in te voeren - Besluit alcoholonderzoeken
Is per 1 juli 2017 vervallen - Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Is per 1 juli 2017 in werking getreden
Zie: Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet - Ten behoeve van het bloedonderzoek neemt een arts of verpleegkundige door middel van een venapunctie twee buisjes bloed van de verdachte af of, indien een venapunctie vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is, door middel van een infuus. In afwijking van de eerste volzin mag de arts of verpleegkundige ook een buisje bloed van de verdachte afnemen indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is, twee buisjes bloed van hem af te nemen. De hoeveelheid bloed dat ieder buisje dient te bevatten, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
- De bloedafname geschiedt met de hulpmiddelen die bij ministeriële regeling zijn voorgeschreven.
- Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen of een of meer van de stoffen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 4, eerste lid, van de Spoorwegwet, artikel 41, eerste lid, van de Wet lokaal spoor of artikel 2.12, eerste lid, van de Wet luchtvaart, geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken. De vorige volzinnen zijn niet van toepassing indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van alcohol.
- De arts of verpleegkundige ontvangt voor de bloedafname een vergoeding van de organisatie waarbij de opsporingsambtenaar werkzaam is en die voor de bloedafname zorgdraagt.
- van de bloedafname een proces-verbaal opmaakt dat hij voorziet van een sporenidentificatienummer en de naam, het geslacht, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland en het burgerservicenummer van de verdachte van wie het bloed is afgenomen, of, indien deze gegevens van de verdachte onbekend zijn, andere gegevens waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld,
- een eventueel door de arts of verpleegkundige afgelegde schriftelijke verklaring over de door hem gedane waarnemingen ten aanzien van de verdachte als bijlage bij het proces-verbaal, bedoeld onder a, voegt,
- ervoor zorgt dat ieder buisje met bloed voorzien is van een sporenidentificatienummer, en
- ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.
- Regeling bloed- en urineonderzoek
Vervallen per 1 juli 2017 - Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Geldend vanaf 1 juli 2017
In artikel 6 staat het materiaal voor de bloedafname beschreven - Wetboek van Strafrecht: artikel 184
- 1 juni 2015: Instructie handhaving rijden onder invloed (2015I004)
Regels voor het opsporen van het College van procureurs-generaal - De inzet van forensisch verpleegkundigen bij bloedafname
Wetsvoorstel werd op 23 september 2014 aangenomen door Eerste Kamer
Met de volgende teksten:
§4.2. Bloedonderzoek
(accentuering toegevoegd door de FOMAT)
Artikel 12
Artikel 13
-
1. Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
-
2. De opsporingsambtenaar wijst de verdachte bij de bloedafname erop dat hij het recht op tegenonderzoek heeft, indien het verslag van het bloedonderzoek, bedoeld in artikel 16, tweede lid, het vermoeden bevestigt dat hij artikel 8, eerste, tweede, derde of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, eerste of tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 4, eerste of tweede lid, van de Spoorwegwet, artikel 41, eerste of tweede lid, van de Wet lokaal spoor of artikel 2.12, eerste of derde lid, van de Wet luchtvaart heeft overtreden, tenzij de bloedafname in het kader van een tegenonderzoek geschiedt.
Artikel 23
Het Besluit alcoholonderzoeken wordt ingetrokken.
Algemeen
Het is belangrijk om te bedenken dat het simpelweg aantonen dat iemand alcohol of andere middelen (die op indicatie en/of verzoek bij het NFI kunnen worden aangetoond) heeft gebruikt uitsluitend een strafvorderlijk doel kan dienen indien betrokkene wordt verdacht van een overtreding in de zin van art.8 WVW en niet voor andere doeleinden. Dit is helaas niet altijd duidelijk voor de ambtenaren van politie en het OM. Ook voor een aantal forensisch artsen, zo blijkt in de praktijk uit de met enige regelmaat weer opduikende verhandelingen over dit onderwerp, is dit niet altijd even duidelijk.Elke afwijking van de voorgeschreven procedure, zoals die in bovengenoemde wet- en regelgeving is omschreven, kán - maar behoeft zeker niet en ook lang niet altijd - te leiden tot een afwijzing van het 'bewijsmiddel'. Dit is ter finale beoordeling aan de rechter. Op zich is de contstatering van 'afwijkend rijgedrag' van de bestuurder door een opsporingsambtenaar al voldoende. Bij ernstige vormfouten of een cumulatie van afwijkingen in de procedure zal de OvJ afwegen of tot een sepot moet worden besloten.
Artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering luidt:
"Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien."
Om rechtsongelijkheid en 'willekeur' bij de strafvordering te voorkomen zijn een groot aantal waarborgen, waaraan de opsporingsambtenaar zich dient te houden, in de wetgeving voorgeschreven (toestemming van betrokkene, de vordering tot medewerking, gebruik van voorgeschreven materiaal, aanwezigheid van opsporingsambtenaar bij de bloedafname, correctie-aftrek van driemaal de theoretische standaardafwijking van de vastgestelde bloedspiegel, etc.). Alle factoren die leiden tot een verlaging van het uiteindelijk vastgestelde bloed-alcohol gehalte of van de aantoonbaarheid van andere middelen in het afgenomen bloedmonster (tijdsverloop, bloedverlies, toediening van infusen, medicatie, bloedtransfusies, etc.) vallen in principe altijd uit in het voordeel van de verdachte.
- 29 maart 2012: Rijden onder invloed van drugs en geneesmiddelen ((MinVenW)
- 9 juli 2012: Rijbewijs van dronken fietsers ten onrechte ingenomen
Kan volgens artikel 164, lid 1, alleen bij bestuurders van motorrijtuigen
Invordering van rijbewijs bij fietsers is onrechtmatig - 30 juni 2017: Wettelijke limieten vastgesteld voor drugsgebruik in verkeer
Met een speekseltest kan de politie controleren of een bestuurder drugs heeft gebruikt
Bij een vermoedelijke overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet
lid 1: Uitgebreid onderzoek naar drugs en geneesmiddelen in het verkeer
lid 2: Alcohol in het verkeer
- 29 november 2010: Arrest van Gerechtshof te 's-Gravenhage
- 9 juni 2011: Uitspraak Rechtbank Leeuwarden (LJN: BQ7592)
(Bron: OM Aanwijzing onderzoek rijden onder invloed)
Een 'verplichte bloedafname' is alleen mogelijk bij personen die worden verdacht van een overtreding van art. 8 WVW, d.w.z. alleen bij bestuurders (in de zin van de wet) en niet bij andere personen die niet als bestuurder kunnen worden aangemerkt. Een inzittende van een taxi of een voetganger is geen bestuurder en kan niet zo maar 'onderworpen' worden aan een bloedafname. Art. 8 WVW is niet bedoeld, en kan ook niet als zodanig gebruikt worden, voor het aantonen van openbare dronkenschap of het gebruik van (genees)middelen (zie hieronder).
Artikel 8 WVW is niet een soort 'vrijbrief' voor de uitvoerende macht om naar believen en willekeur en zonder enige beperking over te gaan tot het uitvoeren van blaastesten. speekseltesten en bloedproeven. De wet vraagt in feite van burgers om mee te werken aan de 'eigen veroordeling'. De wet beoogt een redelijk doel nl. het bevorderen van de verkeersveiligheid en de inbreuk op een belangrijk rechtsprincipe is daarom door de wetgevende macht als proportioneel en aanvaardbaar beoordeeld.
Volgens artikel 163, lid 4, van de WvW is de toestemming van een betrokkene noodzakelijk vóórdat kan worden overgegaan tot een bloedafname.
Bij een alcohol controle zal de ambtenaar de bestuurder, volkomen correct en terecht, eerst vriendelijk verzoeken (en niet bevelen) om medewerking te verlenen aan het uitvoeren van een 'blaastest'. Pas als iemand dat weigert of niet kan blazen volgt de volgende stap in de systematiek van art.8 WVW die veronderstelt, en zo is het ook in de wet omschreven, dat er dan een redelijke verdenking moet bestaan. Niet alleen burgers maar ook wetshandhavers, en forensisch artsen (!), dienen zich aan de wet te houden. De wet dient per slot van rekening ook voor de bescherming van de rechten van burgers.
- 12 december 2015: Belgische politie mag niet meer vragen of iemand gedronken heeft
De Politieacademie in Nederland:
“We moedigen agenten juist aan om te vragen of iemand heeft gedronken. Vervolgens is het aan henzelf om de inschatting te maken of diegene dan moet blazen. We zien geen juridische belemmeringen.”
Richtlijn voor de bloedafname
De forensisch (werkzame) arts wordt regelmatig door de politie ingeschakeld voor het verkrijgen van bloed in het kader van Artikel 8 WVW. Hierbij gaat het om het aantonen van alcohol en/of andere stoffen die de rijvaardigheid negatief kunnen beïnvloeden. De richtlijn beschrijft de procedure voor de afname van bovengenoemde bloedmonsters. De richtlijn was van kracht sinds juli 2008, herzien in juni 2010, september 2012, december 2016 en voor het laatst in december 2017. Toen werd de richtlijn aangepast aan de gewijzigde Wegenverkeerswet.De eerdere richtlijn van 23 januari 2017 behoefde aanpassing op de regelgeving per 1 juli 2017.
Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) heeft de volgende richtlijn uitgegeven met een omschrijving van de uitvoering van de procedure:
- 20 januari 2018: Nieuwe FMG-richtlijn bloedafname
In december 2017 is de vernieuwde FMG-richtlijn bloedafname (Artikel 8 Wegenverkeerswet en Besluit middelenonderzoek geweldplegers) verschenen.
De richtlijn is aangepast aan de wijziging van de Wegenverkeerswet per 1 juli 2017, waarbij de bestuurder (naast alcohol) ook onderzocht kan worden op het gebruik van bepaalde drugs. De politie heeft het formulier in het bloedblok vernieuwd. - Bloedafname ihkv art. 8 WVW 1994 en middelenonderzoek
Bloedafname alleen nog bij falende ademtest of op verzoek van betrokkene of na een positieve speekseltest op gebruik van andere middelen,
De richtlijn is geldig tot december 2020.
De tekst van de nieuwe richtlijn
Werd eerder herzien in september 2012 en in december 2016; was toen geldig tot december 2019. Herziening was noodzakelijk na wijziging van de regelgeving per 1 januari 2017. De tekst van de oude (en nu weer verouderde) richtlijn - De tarieven voor de bloedafname
Het verrichten van medische handelingen en adviseringen die niet de bescherming van de gezondheid van de betrokkene tot voornaamste doel hebben - en daar is bij bloedafname door een forenisch (werkzame) arts of vepleegkundige sprake van - zijn sinds 1 januari 2008 in principe aan de heffing van omzetbelasting (BTW) onderworpen.
Bron: Besluit van 28 februari 2008, nr. CPP2008/78M, Stcrt. nr. 50
(zie in de bijlage onder kopje 'Niet vrijgestelde diensten')
Voor de forensisch arts en verpleegkundige:
Van belang is dat de wet voorschrijft dat de bepaling geschiedt uit veneus bloed. Als dit om wat voor (logistieke, organisatorische, medische, etc.) reden niet afgenomen kan worden dient hiervan te worden afgezien en dit aan de opsporingsambtenaar meegedeeld te worden. Hierbij dient bedacht te worden dat medische behandeling altijd voorrang heeft boven de belangen van opsporing en vervolging.Het is niet noodzakelijk om het afsluitrubber op de monsterbuis te desinfecteren. Bij de procedure van bloedafname mogen (logisch!) geen desinfectantia op alcoholbasis gebruikt worden.
Volgens artikel 13 van de Regeling bloed- en urineonderzoek (dat per 1 juli 2017 werd ingetrokken) mochten ook andere, dan die volgens de wet door het NFI aangewezen, onderzoeksmaterialen gebruikt worden, die tenminste aan gelijkwaardige technische eisen voldoen. Er is dus geen sprake van een 'verplichting' om bij de bloedafname uitsluitend de in het bloedblok aanwezige spuit en naald te gebruiken. Dat is volledig ter beoordeling van de arts of verpleegkundige die het bloedmonster 'lege artis' afneemt.
Volgens de wet voorziet de (verplicht aanwezige) opsporingsambtenaar de verzamelde bloedmonsters van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. Alleen dan ontstaat de wettelijk verplichte 'chain of evidence' die het bloedmonster koppelt aan de verdachte. Het behoort dus niet tot de opgave van de arts of verpleegkundige om dit zelf te doen (of te willen doen). De regelgeving is duidelijk hierover. De forensisch (werkzame) arts beschikt niet over de bevoegdheden van een (buitengewoon) opsporingsbambtenaar. Afwijzing van het bewijsmiddel door het NFI wegens 'foute bestickering' kan achteraf niet aan de forensisch arts of verpleegkundige worden verweten.
Het tijdstip van de afname dient in het proces-verbaal vermeld te worden om het tijdsverloop sinds de vordering tot medewerking te bepalen.
- Herberekeningen alcohol in het verkeer
Vóóraf schriftelijke toestemming van de OvJ vereist
De politie, die om de bloedafname vraagt, en die ook voor de kosten daarvan opdraait, mag helemaal zelf besluiten welke bepaling of bepalingen bij het NFI wordt of worden uitgevoerd. De Politie is niet verplicht om een (on)gevraagd advies van de forensisch arts of verpleegkundige op te volgen over de gewenste bepalingen. Dat hangt volledig van de situatie af. Veel forensisch (werkzame) artsen (b)lijken zich dit niet te realiseren. De forensisch arts in Nederland is geen (buitengewoon) opsporingsambtenaar in dienst van politie of justitie. Opsporingskosten komen geheel ten laste van de Politie en niet van het OM. Het NFI stuurt het resultaat van de bepaling niet naar het OM maar naar het betreffende politiekorps. Het OM mag daarna, na kennisname van de resultaten, besluiten of en op welke wijze wordt vervolgd.
Alleen voor alcohol geldt een kwantitatieve norm. Een bloedafname is alleen noodzakelijk wanneer een analyse in de ademlucht niet mogelijk is of dat die door de betrokkene (die dan daarvoor de kosten moet betalen) wordt gevraagd als contra-expertise.
Vanuit strafvorderlijk oogpunt is de uitsluitend kwalitatieve norm voor het aantonen van middelengebruik een hachelijke onderneming die gemakkelijk schipbreuk kan lijden. De nieuwe wetgeving is weliswaar van kracht maar zal zich nog moeten bewijzen. De kosten van twee bepalingen (alcohol en/of andere middelen), die voor het NFI zonder enig probleem mogelijk is uit het verkregen bloedmonster, moeten ook kunnen worden verantwoord. Veel politiekorpsen zullen, bij een negatieve speekseltest voor middelen, dan ook afzien van het aanvragen van twee bepalingen en kiezen voor alleen de bepaling van alcohol in het bloed.
Indien betrokkene niet in staat is om zijn/haar toestemming expliciet duidelijk te maken (zoals bij bewusteloosheid, verwardheid met motorische onrust, etc,) is de bloedafname op verzoek van de opsporingsambtenaar toegestaan als dit op medisch verantwoorde wijze mogelijk is. In het proces-verbaal dient dan de opmerking "geen toestemming van betrokken" te worden opgenomen. Het NFI zal dan pas overgaan tot onderzoek van het bloedmonster als op een later tijdstip alsnog de toestemming van betrokkene via de opsporingsambtenaar wordt verkregen. Wordt deze toestemming niet verkregen zal het bloedmonster, zonder dat enig onderzoek plaatsvindt of mag plaatsvinden, door het NFI (moeten) worden vernietigd.
Opmerking
Bepalingen in wetgeving zijn niet tegelijkertijd wettelijke voorschriften die artsen (of verpleegkundigen) kunnen verplichten of voorschrijven om medewerking bij de tenuitvoerlegging hiervan te gaan verlenen. De forensisch arts is geen uitvoerend politieambtenaar met een geweldsinstructie. Indien de betrokkene na de uitnodiging van de opsporingsambtenaar tot medewerking, en na adequate uitleg hierover, geen medewerking aan de bloedafname wenst te verlenen dient de forensisch arts hiervan af te zien. Het afnemen van bloed onder dwang levert een verhoogd risico op voor prikaccidenten. Het uitvoeren van medische (be)handelingen onder dwang is in strijd met algemene medisch-ethische principes en internationale verdragen. Zo nodig dient dit onomwonden aan de opsporingsambtenaar te worden duidelijk gemaakt. De consequenties van de weigering kunnen door de OvJ worden afgedaan met een boetebeschikking of ter beoordeling aan de rechterlijke macht (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht) worden voorgelegd.(zie ook de DNA-richtlijn van het FMG)
De nieuwe regelgeving
- 20 mei 2015: Drugstest automobilisten wordt jaar uitgesteld
De doelstelling om vanaf 1 juli 2015 te beginnen met het controleren van automobilisten wordt niet gehaald - 20 mei 2015: Wet die het testen op drugs in het verkeer beter mogelijk moet maken
Vertraging vanwege de aanbesteding van de speekseltesten...
Streefdatum van in werking treden van de wet op 1 juli 2016... - 16 augustus 2016: Drugstest automobilist laat langer op zich wachten
Voor het tweede jaar op rij is de introductie van een speekseltest uitgesteld, omdat de aanbesteding niet rond komt. De Minister van VenJ streeft er nu naar om de test medio 2017 in te voeren - Maatregelen verkeersveiligheid
Overzicht van de maatregelen in dossier onder nummer 29.398 - 22 januari 2015: Ontwerpbesluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Voorhang bij de Tweede Kamer
Nadien werd de tekst geredigeerd en gewijzigd
Deze AMvB is per 1 juli 2017 in werking getreden
(accentuering toegevoegd door de FOMAT)
Artikel 12
Op grond van artikel 163, zesde en negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, zevende en tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 89, zesde en negende lid, van de Spoorwegwet, artikel 48, zesde en negende lid, van de Wet lokaal spoor of artikel 11.6, zesde en negende lid, van de Wet luchtvaart neemt een arts bij een verdachte bloed af om vast te kunnen stellen of de verdachte bestuurder met een te hoog alcoholpromillage of een te grote hoeveelheid drugs of geneesmiddelen aan het verkeer heeft deelgenomen. Voor zover het gaat om een verdachte die aan het wegverkeer heeft deelgenomen, kan voor dat doel ook een verpleegkundige bloed afnemen. Artikel 12, eerste lid, schrijft voor dat de arts of verpleegkundige de bloedafname primair met behulp van een venapunctie doet. Deze methode is overgenomen uit artikel 12 van het ingetrokken Besluit alcoholonderzoeken.
Vingerprik?
Naar aanleiding van het eerder genoemde Advies grenswaarden voor drugs is onderzocht of het mogelijk zou zijn in dit besluit te kiezen voor het afnemen van bloed door middel van de voor de betrokkene minder ingrijpende vingerprik. Ook de SWOV heeft in haar advies op de mogelijkheid van de inzet van de vingerprik geattendeerd. De conclusie van deze oriëntatie is dat de vingerprik op dit moment niet voor het onderhavige doel geschikt is omdat het waarschijnlijk te weinig bloed oplevert voor de huidige analysemethode van het bloed en nog onvoldoende duidelijk is of het bloed uit de vingerprik een gelijk meetresultaat oplevert als bloed dat via een venapunctie is verkregen.
In het geval dat de verdachte in een ziekenhuis is opgenomen en het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is om bij hem door middel van een venapunctie bloed af te nemen, staat artikel 12, eerste lid, toe dat het bloed via een infuus bij hem wordt afgenomen.
Verpleegkundige
Anders dan de voormalige Raad van Korpschefs in zijn advies veronderstelt, mag een verpleegkundige zonder toezicht door en tussenkomst van een arts door middel van een venapunctie bloed afnemen. Die bevoegdheid van een verpleegkundige is neergelegd in artikel 2, onder c, van het Besluit functionele zelfstandigheid dat op artikel 39, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg is gebaseerd.
Twee buisjes bloed
Artikel 12, eerste lid, bepaalt verder dat voor het bloedonderzoek twee buisjes worden afgenomen. Het ene buisje is bestemd voor het bloedonderzoek en een aanvullend onderzoek en het andere buisje is bestemd voor een tegenonderzoek. De hoeveelheid bloed dat ieder buisje moet bevatten en dus bij de verdachte moet worden afgenomen, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Ingevolge het tweede lid van artikel 12 zal in die regeling eveneens worden voorgeschreven met welke hulpmiddelen het bloed dient te worden afgenomen.
In bijzondere omstandigheden, indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is om twee buisjes bloed van de verdachte af te nemen, kan van deze regel worden afgeweken en worden volstaan met de afname van één buisje bloed. Het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden die het bloedonderzoek verricht, zorgt er in dat geval voor dat er, voor zover dat mogelijk is, na het (aanvullend) bloedonderzoek genoeg overblijft voor een eventueel tegenonderzoek.
Geen medische bezwaren
De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft aandacht gevraagd voor de situatie dat een verdachte medische bezwaren aanvoert tegen het afnemen van bloed. Volgens deze vereniging vergt de weging van die bezwaren medische kennis, die volgens haar niet, of althans niet voldoende bij een verpleegkundige aanwezig is. Zij stelt daarom voor ervoor te zorgen dat in gevallen waarin de verdachte vanwege door hem aangevoerde medische bezwaren weigert bloed te laten afnemen, een arts kan worden geconsulteerd. Uit informatie van het Forensisch Medisch Genootschap en het NFI blijkt dat er geen aandoeningen bekend zijn waarbij bloedafname bij een verdachte niet mogelijk of verantwoord is, maar waarbij betrokkene wel een motorrijtuig of een fiets kan (en mag) besturen. In de situatie waarin hij ten overstaan van een verpleegkundige medische bezwaren tegen de bloedafname aanvoert, is er voor de verpleegkundige derhalve geen reden om een arts in te schakelen. Wel kan zich bij een verkeersongeval de situatie voordoen dat de behandelend arts van de verdachte die bij dat ongeval betrokken is, oordeelt dat bij hem zo snel mogelijk medisch moet worden ingegrepen en dat om die reden bij hem (tijdelijk) geen bloed kan worden afgenomen om te bepalen of hij het verbod van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden.
Vergoeding
Voor de bloedafname ontvangt de arts of verpleegkundige een vergoeding van de organisatie waarbij de opsporingsambtenaar werkzaam is die voor de bloedafname zorgdraagt.
De hoogte van die vergoeding vormt onderdeel van de afspraken die door middel van een aanbestedingsprocedure door de politie over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van artsen en verpleegkundigen voor het afnemen van bloed van verdachten zullen worden gemaakt. Voor de hoogte van die vergoeding kan namelijk niet bij het tarief worden aangesloten dat de Nederlandse Zorgautoriteit voor het verrichten van een dergelijke handeling heeft vastgesteld omdat de bloedafname in het kader van dit besluit niet op basis van vrijwilligheid plaatsvindt, terwijl bij het door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarief wel van vrijwilligheid voor bloedafname wordt uitgegaan.
De vergoeding voor de bloedafname wordt op grond van artikel 11, derde lid, van dit besluit aan de verdachte doorberekend, indien het bloedonderzoek een tegenonderzoek is dat na een positief resultaat van een ademonderzoek plaatsvindt. Dat is niet het geval indien het tegenonderzoek na het bloedonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderscheid vloeit voort uit het feit dat bij de eerste vorm van tegenonderzoek afzonderlijk een arts of verpleegkundige moet worden ingeschakeld om bij de verdachte bloed af te nemen, terwijl bij de tweede vorm van tegenonderzoek het bloed al in het kader van het bloedonderzoek van de verdachte is afgenomen. Als gevolg daarvan worden bij de eerste vorm van tegenonderzoek wel extra kosten gemaakt en bij de tweede vorm niet en is het ook logisch dat die kosten, nu het een onderzoek is dat op zijn eigen initiatief geschiedt, voor zijn rekening komen.
Binnen anderhalf uur
In het derde lid van artikel 12 is geregeld dat de bloedafname van de verdachte uiterlijk binnen anderhalf uur geschiedt nadat hij is gevorderd om mee te werken aan een speekselonderzoek of een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties of, indien hij niet daartoe is gevorderd, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan slechts vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.
Aanleiding voor het opnemen van deze termijn is het feit dat de SWOV in haar advies over het ontwerp van dit besluit te kennen heeft gegeven dat zij voorstander is van een zo kort mogelijke tijd tussen het eerste contact van de opsporingsambtenaar met de bestuurder en het moment waarop hij van hem bloed laat afnemen. Volgens de SWOV past daarbij niet het recht van de verdachte op een tweede bloedafname dat in het ontwerp van het besluit was opgenomen. Het argument dat de SWOV voor dit standpunt aanvoert, is dat naarmate de tijd verstrijkt de werkzame stof van een bewustzijnsbeïnvloedende stof als cannabis, cocaïne en GHB steeds meer in het bloed van de bestuurder afbreekt als gevolg waarvan het risico steeds groter wordt dat de bestuurder ten aanzien van wie op basis van een speekselonderzoek of een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties een verdenking van drugsgebruik is gerezen, naar aanleiding van het bloedonderzoek vrijuit gaat, niet omdat hij niet boven de grenswaarde aan het verkeer heeft deelgenomen, maar louter doordat door het verstrijken van de tijd de concentratie van de werkzame stof van die drug onder de grenswaarde is gekomen. Ieder half uur kan die concentratie namelijk bij bepaalde stoffen halveren. Volgens de SWOV zouden er door deze zogenaamde halfwaardetijd bij een wachttijd van een uur voordat bloed van een verdachte wordt afgenomen, nog maar 27 van de 71 Nederlandse bestuurders die in het kader van het Europese DRUID-onderzoek positief op het gebruik van GHB en cannabis zijn getest, boven de in artikel 3, eerste lid, bepaalde grenswaarden uitkomen. Wanneer het bijvoorbeeld anderhalf uur zou duren voordat bloed wordt afgenomen, zouden slechts 18 van de 71 Nederlandse bestuurders die in het kader van het DRUID-onderzoek positief op het gebruik van die drugs zijn getest, boven deze grenswaarden blijven, terwijl dat er bij een wachttijd van een half uur 43 zouden zijn. Doorgaans is na een tijdsverloop van vier uur na gebruik van deze drugs geen spoor meer in het bloed van betrokkene terug te vinden.
Geen recht op tweede bloedafname
Naar aanleiding van het advies van de SWOV heb ik het recht op een tweede bloedafname van de verdachte dan ook heroverwogen. Dat recht was overgenomen uit artikel 15 van het ingetrokken Besluit alcoholonderzoeken. In de tijd waarin dat artikel tot stand kwam, werd ervan uitgegaan dat van een verdachte in beginsel niet binnen een uur na zijn aanhouding bloed zou (kunnen) worden afgenomen. De reden daarvoor was dat in die tijd artsen pas doorgaans na een uur beschikbaar waren. Omdat naarmate de tijd verstrijkt een steeds lager gehalte van de werkzame stof van een bewustzijnsbeïnvloedende stof als alcohol in bloed kan worden gemeten, zou een verdachte bij wie wel in een bijzonder geval binnen een uur bloed zou worden afgenomen, in een nadeliger positie komen te verkeren dan de verdachte bij wie dat na een uur zou gebeuren. Vandaar dat het ten tijde van de totstandkoming van artikel 15 gerechtvaardigd werd geoordeeld dat de eerst bedoelde verdachte na dat uur nog een keer bloed kon laten afnemen en dat het bloedonderzoek dat het laagste alcoholpromillage opleverde, bepalend was voor een eventuele vervolging op grond van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Op die manier had ook de bestuurder profijt van het tijdsverloop.
Aan het recht op een tweede bloedafname kleven echter, zoals de SWOV in haar advies ook heeft laten zien, belangrijke nadelen. In de eerste plaats is daaraan het hiervoor vermelde risico verbonden dat een verdachte naar aanleiding van een bloedonderzoek vrijuit gaat, niet omdat hij niet boven de grenswaarde aan het verkeer heeft deelgenomen, maar louter doordat door het verstrijken van de tijd de concentratie van de werkzame van de stof van een drug onder de grenswaarde is gekomen. Dat is vanuit oogpunt van verkeersveiligheid uiteraard ongewenst. Dat nadeel kent bovendien als keerzijden dat die bestuurder, achteraf bezien, onnodig van zijn vrijheid is beroofd en de betrokken opsporingsambtenaar en arts of verpleegkundige onnodig inspanningen hebben geleverd. De hiervoor beschreven situaties uit het advies van de SWOV tonen aan dat dat niet ondenkbeeldig is.
Met de SWOV ben ik, alles afwegende, bij nader inzien van mening dat een tweede bloedonderzoek de effectiviteit van het verbod op het deelnemen aan het verkeer onder invloed van een bewustzijnsbeïnvloedende stof niet ten goede komt. Ik heb er daarom voor gekozen dat recht niet in dit besluit op te nemen, ook niet voor het geval iemand onder invloed is van alcohol of een geneesmiddel, omdat ook die stoffen in de tijd afbreken, maar in plaats daarvan in artikel 12, derde lid, van dit besluit het uitgangspunt neer te leggen dat van een verdachte zo snel mogelijk bloed wordt afgenomen opdat de factor tijd zo min mogelijk in zijn voordeel is. Uiterlijk binnen anderhalf uur na het moment waarop de verdachte is gevorderd om mee te werken aan een speekselonderzoek of een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties of, indien hij niet daartoe is gevorderd, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek, moet van hem bloed worden afgenomen. Na die termijn mag geen bloed meer van hem worden afgenomen en gaat hij vrijuit, tenzij er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Een voorbeeld van een dergelijke omstandigheid is de situatie dat de verdachte ernstige verwondingen heeft opgelopen bij een verkeersongeval en een arts oordeelt dat bij hem tijdelijk geen bloed kan worden afgenomen omdat hij zo snel mogelijk moet worden behandeld. Een bijzondere omstandigheid kan ook zijn dat een arts of verpleegkundige buiten zijn toedoen, bijvoorbeeld omdat hij opgeroepen wordt voor het verrichten van een levensreddende handeling, niet op tijd beschikbaar is. Het enkele feit dat een arts of verpleegkundige tegen de met hem door de politie gemaakte afspraken niet aanwezig is om bloed af te nemen, maakt van die omstandigheid echter geen bijzondere omstandigheid.
In het geval waarin de bloedafname bij de verdachte meer dan anderhalf uur na aanvang van de hiervoor genoemde termijn heeft plaatsgevonden, is het van belang dat de bijzondere omstandigheid die daaraan ten grondslag heeft gelegen, in het proces-verbaal wordt opgenomen opdat naderhand kan worden getoetst of inderdaad daarvan sprake is geweest.
Afspraken met artsen en verpleegkundigen
Omdat er goede afspraken tussen de politie en artsen bestaan over het afnemen van bloed ten behoeve van controles in het verkeer en er met de inwerkingtreding van de eerder aangehaalde wet van 26 september 2014 ook verpleegkundigen kunnen worden ingezet voor het afnemen van bloed bij bestuurders van voertuigen, als gevolg waarvan de groep van personen die bloed kunnen afnemen in de sector «wegverkeer» waarin het aantal deelnemers het hoogst is, aanzienlijk in omvang toeneemt, is de verwachting gerechtvaardigd dat het bloed van een verdachte binnen de gekozen termijn van anderhalf uur zal kunnen worden afgenomen. Bovendien zal de wetenschap dat een werkzame stof van een bewustzijnsbeïnvloedende stof snel kan afbreken, ervoor zorgen dat de opsporingsambtenaren er alles aan gelegen is om de bloedafname zo snel mogelijk binnen die termijn te laten geschieden.
De gestelde termijn is niet alleen in het voordeel van de verkeersveiligheid en opsporingsambtenaren, artsen en verpleegkundigen, maar ook van verdachten. Opsporingsambtenaren, artsen en verpleegkundigen zullen daardoor hun kostbare tijd en capaciteit alleen aan die mensen besteden die naar verwachting vervolgd kunnen worden en verdachten zullen zo kort mogelijk en zo min mogelijk onnodig van hun vrijheid worden beroofd.
Bloedonderzoek na alcoholgebruik
Los van de situatie waarin zich een bijzondere omstandigheid voordoet, geldt het uitgangspunt dat de bloedafname van de verdachte aan de maximale termijn van anderhalf uur gebonden is, op grond van artikel 12, derde lid, niet indien de bloedafname ten behoeve van de uitvoering van een bloedonderzoek plaatsvindt dat enkel en alleen op het bepalen van de hoeveelheid alcohol in het bloed van de verdachte gericht is. De gedachte daarachter is dat ethanol – dat is de werkzame stof van alcohol – in het bloed, in tegenstelling tot drugs en geneesmiddelen, volgens een vast patroon afbreekt, waardoor alcohol bij overschrijding van de daarvoor vastgestelde grenswaarde, afhankelijk van de genuttigde hoeveelheid nog vele uren na het moment van inname in het bloed van betrokkene aantoonbaar kan zijn. De alcoholconcentratie in bloed kan bovendien in de tijd worden teruggerekend. Een bloedonderzoek naar het gebruik van alcohol kan daarom ook na de termijn van anderhalf uur nog zinvol zijn. Uiteraard dient de bloedafname voor een dergelijk onderzoek wel binnen een redelijke termijn te gebeuren opdat de verdachte niet nodeloos van zijn vrijheid wordt beroofd. Voor de inzet van het speekselonderzoek en het onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van drugs of geneesmiddelen door de bestuurder is in dit besluit geen maximale termijn gesteld omdat die termijn uit de aard der zaak al voor die onderzoeken geldt nu het bloedonderzoek dat op die onderzoeken volgt, al aan een maximale tijdspanne is gebonden.
Intrekking Besluit alcoholonderzoeken
De inhoud van twee artikelen die wel in het ingetrokken Besluit alcoholonderzoeken waren opgenomen, zijn niet in artikel 12 of een van de daarop volgende bepalingen verwerkt.
Toestand van onmacht
In de eerste plaats wijkt artikel 10 of een daarop volgende bepaling van dit besluit af van het ingetrokken Besluit alcoholonderzoeken doordat geen regeling getroffen is voor de verdachte die door zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is toestemming te geven voor het afnemen van bloed ten behoeve van de uitvoering een bloedonderzoek. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien hij slachtoffer is van een verkeersongeval en als gevolg daarvan buiten bewustzijn is geraakt. Artikel 163, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, tiende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 89, negende lid, van de Spoorwegwet, artikel 48, negende lid, van de Wet lokaal spoor en artikel 11.6, negende lid, van de Wet luchtvaart bevatten al een grondslag om in een dergelijk geval met toestemming van de verdachte bloed af te nemen op het moment dat hij in staat is om die te verlenen. Ook kennen die artikelleden een voorziening voor het geval hij niet binnen redelijke termijn een besluit kan nemen om al dan niet op vrijwillige basis zijn bloed af te staan. In dat geval kan dat op gedwongen wijze plaatsvinden. Omdat de bescherming van de verdachte die in een hierboven beschreven toestand van onmacht verkeert, al bij formele wet gewaarborgd is en die wet bovendien een beschrijving van de te volgen procedure bevat, zou het opnemen van een bepaling als artikel 16, eerste lid, van het oude Besluit alcoholonderzoeken in dit besluit een overbodige herhaling vormen en overregulering inhouden.
Geen onderzoek van urine
In de tweede plaats bevat artikel 12 of een van de daarop volgende bepalingen geen regeling voor het afstaan en onderzoeken van urine. Hoewel artikel 163, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, negende lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 89, achtste lid, van de Spoorwegwet, artikel 48, achtste lid, van de Wet lokaal spoor en artikel 11.6, achtste lid, van de Wet luchtvaart erin voorzien dat een verdachte verplicht is aan een urineonderzoek mee te werken, ingeval om bijzondere geneeskundige redenen geen mogelijkheid bestaat om van hem bloed af te nemen, is ervan afgezien om naar analogie van de artikelen 17 tot en met 22 van het ingetrokken Besluit alcoholonderzoeken regels te stellen over de wijze waarop een urineonderzoek dient te worden uitgevoerd. De eerste reden daarvoor is dat het urineonderzoek ongeschikt is voor het bepalen of het drugsgebruik van de verdachte hoger is dan de in artikel 3 voor die drugs vastgestelde grenswaarden. Door middel van urineonderzoek kan namelijk slechts worden vastgesteld dat de verdachte drugs heeft gebruikt, maar niet de gevolgen daarvan voor zijn rijvaardigheid. Ook ten aanzien van geneesmiddelen is het niet mogelijk om op grond van de hoogte van het gehalte in de urine de gevolgen daarvan voor zijn rijvaardigheid te bepalen. Dat is bewijsrechtelijk wel van belang omdat voor strafbaarheid op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 de relatie tussen het medicijngebruik van de verdachte en de negatieve gevolgen daarvan voor zijn rijvaardigheid dienen te worden aangetoond. Deze relatie kan slechts worden gelegd als bekend is wat het medicijngehalte in het bloed van de verdachte is. Dat gehalte kan slechts door middel van bloedonderzoek worden bepaald. Voor het vaststellen van het alcoholgehalte is een urineonderzoek tot slot op zich wel een goed middel, omdat het promillage alcohol waarmee aan het verkeer is deelgenomen, met urine kan worden vastgesteld, maar de toepassing van een dergelijk onderzoek is in de praktijk niet aan de orde omdat, zoals ook eerder in de toelichting op het onderhavige artikel is uiteengezet, er geen medische gronden zijn op grond waarvan bij de verdachte geen bloed kan worden afgenomen. Dat uitvoering van urineonderzoek niet langer mogelijk is bij personen van wie vermoed wordt dat zij onder invloed van alcohol, drugs of geneesmiddelen verkeren, zal gelet op het vorenstaande dan ook geen problemen met de bewijslast van het gebruik van die stoffen opleveren.
Artikel 13
Aanwezigheid opsporingsamtenaar
Net als in artikel 14 van het oude Besluit alcoholonderzoeken was bepaald, moet volgens artikel 11, eerste lid, van dit besluit een opsporingsambtenaar bij de bloedafname aanwezig zijn. Hij dient op grond van onderdeel a van dat artikellid de gang van zaken van de bloedafname in een proces-verbaal van bevindingen vast te leggen. Voordat het bloed naar het laboratorium wordt verzonden waar het bloedonderzoek zal plaatsvinden, moet hij er voorts voor zorgen dat het afgenomen bloed administratief wordt gekoppeld aan de persoon van wie bloed is afgenomen en aan het proces-verbaal waarin de bloedafname wordt beschreven. In dat proces-verbaal moet hij daarom volgens artikel 13, eerste lid, onder a, de naam, het geslacht, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland en het burgerservicenummer (BSN) van de verdachte van wie bloed is afgenomen, noteren, alsmede het sporenidentificatienummer (verder: SIN) met bijbehorende barcode zetten. Wanneer het SIN op het proces-verbaal ontbreekt, hoeft dat niet te betekenen dat het onderzoek gebrekkig is geweest, mits maar op enigerlei wijze aannemelijk kan worden gemaakt dat vergissing over de herkomst van het bloed uitgesloten is.
Vaststelling identiteit
Van de verdachte worden, indien twijfels over zijn identiteit bestaan, op grond van artikel 55c, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering na een bevel van de officier van justitie of hulpofficier van justitie een of meer foto’s en vingerafdrukken afgenomen ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit. Indien de verdachte bijvoorbeeld een vals of vervalst identiteitsbewijs heeft overgelegd, kan mogelijk met behulp van deze biometrische persoonsgegevens alsnog zijn identiteit worden achterhaald. De personalia en de eventuele biometrische persoonsgegevens van de verdachte worden aan het strafrechtsketennummer (SKN) gekoppeld dat op grond van artikel 27b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan hem is toegekend. Omdat particuliere laboratoria die een bloedonderzoek uitvoeren geen organen zijn die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, mag de politie in het kader van de uitwisseling van informatie met hen over een verdachte niet het SKN van de verdachte gebruiken (zie artikel 27b, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering). De politie dient voor dat doel op grond van artikel 27b, derde lid, zijn BSN te gebruiken.
Het zogenaamde «bloedblok»
De opsporingsambtenaar zorgt er op grond van artikel 13, eerste lid, onder c, voor dat de buisjes met bloed worden verpakt in een speciale verpakking, het zogenaamde «bloedblok», en dat die buisjes naar een laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, worden opgestuurd. Op of in deze verpakking brengt hij hetzelfde SIN aan dat hij op het proces-verbaal heeft geplaatst. Die handeling verricht hij ook ten aanzien van de twee buisjes met bloed dat de arts of verpleegkundige overeenkomstig artikel 12 van dit besluit heeft afgenomen. Op ieder buisje bloed brengt hij een SIN aan dat qua nummer opvolgend is aan het SIN op het proces-verbaal.
Indien een verdachte voor een tweede keer op dezelfde dag betrokken raakt bij een onderzoek naar het gebruik van een bewustzijnsbeïnvloedende stof en bij hem wederom bloed wordt afgenomen, kent de opsporingsambtenaar aan het bijbehorende proces-verbaal alsmede aan de buisjes van die nieuwe bloedafname en de verpakking daarvan nieuwe SIN’s toe.
Evt. schriftelijke verklaring
Op grond van artikel 13, eerste lid, onder b, dient de opsporingsambtenaar een eventueel door de arts of verpleegkundige afgelegde schriftelijke verklaring waarin hij zijn waarnemingen met betrekking tot de verdachte heeft neergelegd, als bijlage bij het proces-verbaal te voegen. Die waarnemingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit de constatering dat de verdachte uiterlijke kenmerken vertoonde waarvan hem beroepshalve bekend is dat deze kenmerken voorkomen bij gebruik van een bepaalde drug. Door deze verklaring bij het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar te voegen wordt voorkomen dat de verklaring van de arts of verpleegkundige als «de auditu-verklaring» in het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar wordt opgenomen.
Recht op tegenonderzoek
De opsporingsambtenaar is op grond van het tweede lid van artikel 13 verplicht de verdachte bij de afname van zijn bloed op het recht op tegenonderzoek te wijzen, tenzij de bloedafname na het ademonderzoek in het kader van een tegenonderzoek geschiedt. In dat geval zou het wijzen op dat recht overbodig zijn omdat het bloedonderzoek dan het tegenonderzoek is en de verdachte geen tweede keer een beroep op dat recht kan doen. Bovendien rust op grond van artikel 11, tweede lid, op de opsporingsambtenaar al de verplichting hem na een positief resultaat van het ademonderzoek op dat recht te attenderen.
- 10 februari 2015: Aanbestedingen (..) Ademanalyseapparatuur door de nationale politie
Brief van de Minister van VenJ aan de Tweede Kamer
- 15 januari 2017: Geheim van 'waterdichte' alcoholband zit 'm in zweet en contact
De band meet automatisch het alcoholpromillage dat iemand in zijn lichaam heeft
Alle dagen van de week, 24 uur per dag
Middelenonderzoek
Het afnemen van een urineproef is per 1 juli 2017 verdwenen."In de nota van toelichting bij het ontwerp Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer dat begin 2015 bij de Tweede Kamer is voorgehangen is aangegeven, dat uit informatie van het Forensisch Medisch Genootschap en het NFI is gebleken dat er geen aandoeningen bekend zijn waarbij bloedafname bij een verdachte bestuurder niet mogelijk of verantwoord is, maar waarbij betrokkene wel auto kan en mag rijden."
Bron: Nota van wijziging van 15 juni 2015
- 7 oktober 2016: Wijziging Wetboek van Strafvordering en Wegenverkeerswet 1994
In verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de WVW
Artikel 55e Sv gaat luiden:
Een arts of een verpleegkundige neemt van de verdachte zoveel bloed af als voor het onderzoek noodzakelijk is
Artikel 163 van de WVW wordt gewijzigd:
In het geval dat de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, of het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een bloedonderzoek
Het zevende en achtste lid van artikel 163 (urineonderzoek) vervallen. - 30 november 2016: Bevoegdheid tot bevel van middelenonderzoek bij geweldplegers
Treedt met ingang van 1 januari 2017 in werking
met uitzondering van de wijziging in de WVW - 8 november 2016: Wet middelenonderzoek geweldplegers
Bloed wordt afgenomen door een arts of verpleegkundige (afhankelijk van lokale afspraken). De analyse van het bloedmonster wordt uitgevoerd door het NFI.
Zie: 24 januari 2017: Startbijeenkomst Wet middelenonderzoek bij geweldplegers
Per 1 juli 2017 zijn zowel de alcohol- als de drugstesten in heel Nederland ingevoerd - 25 juni 2017: Wijziging Wegenverkeerswet per 1 juli 2017
Forensisch artsen hebben voor beide wetten een rol in de afname van bloed en zullen niet te maken krijgen met verzoeken om afname bij weigeraars of afname onder dwang.
Weigering van medewerking (aan speekseltest of bloedafname) voor de Wegenverkeerswet heeft dezelfde consequenties als weigeren van de huidige tests op alcohol, namelijk € 1000,- geldboete en 9 maanden onvoorwaardelijke rijontzegging.
" De procedure die wordt gehanteerd voor het afnemen van alcoholtesten in het verkeer is op hoofdlijnen ook bruikbaar bij geweldsdelicten. Dit houdt in dat eerst een blaastest wordt ingezet als selectiemiddel. Wanneer de blaastest positief is wordt een ademanalyse afgenomen. (...) Wanneer er wegens een medische indicatie geen ademanalyse kan worden afgenomen, of wanneer het niet lukt een valide test op de ademanalyse te blazen, wordt in plaats daarvan een bloedproef afgenomen door een GGD-arts."
"In de berekening is geen tijd opgenomen voor het afnemen van een bloedproef. Ten eerste is de verwachting op basis van ervaring met de wegenverkeerswet dat dit zelden zal voorkomen. Ten tweede is de verwachting dat deze stap de politie weinig extra tijd kost. Weliswaar moet er vaak lang op de GGD-arts gewacht worden, maar hiermee gaat geen capaciteit bij de politie verloren. Er hoeft alleen een agent bij te zijn als het bloed wordt afgenomen en dit duurt niet langer dan het afnemen van een ademanalyse. In de pilot moet verder blijken of deze aannames kloppen."
Bron: Impactanalyse Alcoholregistratie bij geweldsdelicten
- 1 juli 2017: Politie test vanaf vandaag drugsgebruik in verkeer
"De politie zet de speekseltest in als er aanwijzingen zijn dat een automobilist drugs heeft gebruikt. Denk aan: bijzonder rijgedrag, verwijde pupillen of overmatig zweten." - 1 juli 2017: Zo lang mag je niet autorijden na drugsgebruik
Officiële richtlijnen over met hoeveel drugs je wettelijk in overreding bent - 17 augustus 2017: Onderzoek 'Blazen bij geweld'
In de eerste drie maanden heeft de politie in de startgebieden in 49 zaken de WMG toegepast - 25 november 2017: NFI overbelast door drugstests politie
Veel meer bloedmonsters dan was verwacht...
DNA-profiel bepaling
Algemeen
Over de afname van DNA materiaal in het kader van strafvorderlijk onderzoek en de wetgeving hierover blijken misverstanden te bestaan. Het is volledig onduidelijk waarom artsen en verpleegkundigen bij de uitvoering van deze wetgeving nog zouden moeten worden betrokken, temeer daar de 'vingerprik' - die patienten met diabetes mellitus zichzef regelmatig aandoen of aangedaan wordt - als methode van afname zelfs niet de voorkeur verdient. Afname via wangslijmvlies kan zonder enige 'medische' bemoeienis plaatsvinden en is intussen gemeengoed geworden.De betrokkene, die al of niet 'op bevel van de OvJ' toch een 'vrijwillige' en daarvoor niet noodzakelijke bloedafname wenst, zou volledigheidshalve op het risico van een panaritium, met mogelijk ernstige gevolgen, kunnen worden gewezen. Dit risico is overigens - ter gerustststelling - bij het gebruik van steriele materialen vrijwel te verwaarlozen.
We plaatsen de thans vigerende wetgeving over dit onderwerp:
- Besluit DNA onderzoek in strafzaken
- 1 oktober 2014: Wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
Inwerkingtreding van het ontwerp-besluit per 1 november 2014 - 30 september 2015: Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
Zgn. voorhang bij de Tweede Kamer - Wet DNA onderzoek bij veroordeelden
- 25 juni 2015: DNA afnemen van niet-veroordeelden
Het is de bedoeling dat verdachten zo snel mogelijk na een veroordeling DNA afstaan. In de praktijk loopt dat echter vaak mis, onder meer doordat de huidige wet- en regelgeving ingewikkeld is.
Volgens Commissie zou de wet moeten worden aangepast - Wetboek van Strafvordering: artikel 151b en 195d
-
DNA-verwantschapsonderzoek en uiterlijk waarneembare persoonskenmerken
(Wetsvoorstel bij Eerste Kamer sinds 28 april 2011) -
Aanname wetsvoorstel door Eerste Kamer op 22 november 2011
Wetgeving trad met ingang van 1 april 2012 in werking - 22 januari 2016: 'Het Forensisch Instituut is geen koekjesfabriek'
De afdeling krijgt veel te veel taken toebedeeld en over minder geld kan beschikken
Richtlijn FMG
Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) heeft in juli 2010 de volgende richtlijn uitgegeven met een omschrijving van de uitvoering van de procedure en voorzien van een nogal merkwaardige toelichting hierop die bij de herziening in september 2012 niet werd gewijzigd:- Richtlijn FMG: Afname celmateriaal voor DNA
Geldigheid liep af in juni 2012; herzien in september 2012.
De tekst van deze richtlijn
Nogal 'warrige' lay-out van de (ongewijzigde) toelichting
Twee opmerkingen
Eerste opmerking van de FOMAT:Uit de bovenstaande FMG-richtlijn van juni 2010 (bleef in 2012 ongewijzigd):
"Voor het afnemen van DNA-materiaal is geen medische deskundigheid vereist en de inzet van artsen of verpleegkundigen is derhalve overbodig. Als een verdachte of veroordeelde toestemming geeft voor afname van DNA-materiaal (haren, wangslijmvlies of bloed) dan is er geen probleem voor een arts om dit materiaal af te nemen. Bij bezwaar of verzet van de te onderzoeken persoon dient een arts of verpleegkundige geen DNA-materiaal af te nemen, omdat dit een ongeoorloofde inbreuk op de lichamelijke integriteit van de betrokken persoon is. De officier van justitie kan een forensisch arts (***) geen opdracht geven DNA-materiaal af te nemen, laat staan de opdracht geven een inbreuk op de lichamelijke integriteit van een persoon te plegen."
(***) De uitzonderingspositie van artsen in dienst van (en betaald door) Justitie, waarop in de toelichting bij de bovenstaande richtlijn wordt gezinspeeld, is merkwaardig. De artseneed prevaleert, ook voor hen, te allen tijde en altijd, boven 'dienstopdrachten' van diensthoofden. En natuurlijk ook het respect voor de lichamelijke integriteit van hun patienten.Het is niet zo alsof ze dat zelf niet allang hadden bedacht!
Een arts in in dienst van Justitie (zoals in penitentiaire inrichtingen) weet natuurlijk dat hij/zij alle geloofwaardigheid (en die van de medische professie) verliest als wordt overgegaan tot het gebruik van geweld bij medische (be)handelingen. Dergelijk optreden zou niet binnen de muren van de instelling verborgen blijven en zich als een lopend vuurtje in de kringen van gedetineerden (en daarbuiten) verspreiden.
De wetgever was in 2001 (!) ook al tot dit besef gekomen gezien de bepaling in artikel 2, lid 9, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Indien een betrokkene dit al zou wensen is afname van DNA-materiaal door een arts of verpleegkundige, die verbonden is aan de instelling alwaar de betrokkene verblijft, zelfs alleen maar mogelijk indien van tevoren een speciaal schriftelijk verzoek daartoe door betrokkene zelf wordt ingediend. Dat laat niets aan duidelijkheid te wensen over.
De reden waarom een zinsnede over de "arts in dienst van Justitie" in deze richtlijn van het FMG werd opgenomen, en de illustere gedachtengang die hieraan ten grondslag zou moeten liggen, is volledig onduidelijk.
Ook verpleegkundigen - al of niet in dienst van Justitie - die een eigen beroepscode van gelijke strekking, als vervat in de artseneed, hebben ontwikkeld, kunnen door de 'uitvoerende macht' niet worden gedwongen of opgedragen om mee te gaan werken aan medische (be)handelingen tegen de wil van verdachten of veroordeelden. Uiteraard dienen zij daarbij altijd, zonder enige terughoudendheid en onvoorwaardelijk, gesteund en bijgestaan te worden door elke forensisch arts, ongeacht of die in dienst van Justitie is getreden of niet.
Tweede opmerking van de FOMAT:
Nogmaals uit de bovenstaande FMG-richtlijn van juni 2010 (bleef in 2012 ongewijzigd):
"De lichamelijke integriteit van een ieder wordt beschermd door art. 10 van de Grondwet. In inbreuk is alleen toegestaan op grond van een expliciete wettelijke bepaling. Opvallend is dat de wetgever indertijd besloten heeft dat bloedafname in het kader van de Wegenverkeerswet niet afgedwongen kan worden. Als iemand ‘de bloedproef’ als inbreuk op zijn lichamelijke integriteit niet accepteert, dan wordt dat geaccepteerd. Weliswaar is de weigering om ‘mee te werken’ wel strafbaar, maar de lichamelijke integriteit blijft overeind."
De verwijzing naar art. 10 van de Grondwet ("Eerbiediging persoonlijke levenssfeer") is eveneens merkwaardig. Het lijkt echter, zoals uit de navolgende formulering voortvloeit, te gaan om art. 11 van de Grondwet ("Onaantastbaarheid eigen lichaam").Volgens art. 94 van de Grondwet ("Verdragsbepalingen en besluiten volkenrechtelijke organisaties gaan boven wet") is het in Nederland niet toegestaan om wetten in formele zin te toetsen aan de Grondwet. Dat geldt ook de voor de bepalingen in de WVW, de DNA-wetgeving en de hierna nog te bespreken, recent in werking getreden, bloedtest in strafzaken.
De ontwerpers van de FMG richtlijn lijken, hoewel ze dat niet aangeven, daarmee te willen verwijzen naar het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag (EVRM) ("Recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven"). In het EVRM staat in het tweede lid van artikel 8 precies omschreven in welke gevallen uitzonderingen mogen worden gemaakt. En daar is nogal wat discussie over mogelijk. Bloedafname in het kader van de handhaving (en het publiek belang) van de verkeersveiligheid wordt juist niet beoordeeld als in strijd met het EVRM, zolang een betrokkene tenminste niet kan worden verplicht om 'onder dwang' mee te werken en er dus sprake is van 'informed consent'.
Maatgevend voor de weigering van de forensisch arts om zonder toestemming van een betrokkene mee te gaan werken aan een 'gedwongen' bloedafname zijn echter de bepalingen in art. 3 van het Europees Verdrag (EVRM). Artsen die zich daar niet aan houden, of menen te moeten houden, kunnen binnen afzienbare tijd ongetwijfeld een bezoekje tegemoet zien van een speciale Europese Commissie die met het toezicht op de naleving van art. 3 is belast. Die commissie zal bepaald 'not amused' zijn indien zij zou vernemen dat forensisch artsen in Nederland zich aan dergelijke praktijken schuldig blijken te maken.
Wellicht ten overvloede wijzen we ook op de Richtlijn van de World Medical Association.
Reactie van Formedex
Op 22 juli 2010 ontving de FOMAT, op de vraag om een inhoudelijke reactie op de twee bovenstaande opmerkingen, de volgende mail van het expertise-centrum:
Beste semi-anonieme leden van "fomat",
Waarom doen jullie zo geheimzinnig? Je kan toch gewoon al lang op de hoogte zijn van het bestaan van fmg en formedex? En als je uitvoerend forensisch arts zou zijn is het toch mogelijk via je lokale coördinator fg invloed te hebben op de op te stellen of te reviseren richtlijnen? Maw: kom uit de kast en doe normaal mee ....
Vr groeten,
Formedex team
(afzender bij de FOMAT bekend)
De Forensisch Medische Associatie Twente is een onafhankelijk en ongebonden initiatief van een aantal forensische artsen met het doel om kennis en expertise te bundelen op het gebied van de forensische geneeskunde. Daarmee komen wij 'uit de kast' met onze website en daar mag iedereen van vinden of denken wat hem/haar goeddunkt. We zijn echter geen Facebook of Linked-in en we hechten niet zo aan 'personal profiles'. Wij vinden onszelf niet zo belangrijk.
Uiteraard zijn wij uitstekend 'op de hoogte van het bestaan van fmg en formedex' waarvan de hyperlinks al sinds 2006 op onze website worden vermeld.
De FOMAT richt zich uitsluitend op voorlichting, onderwijs en de wetenschappelijke aspecten van het vakgebied en maakt geen onderdeel uit van het bestuursorgaan of de GGD Regio Twente.
De FOMAT heeft geen enkele intentie om betaalde werkzaamheden uit te (gaan) voeren op het gebied van de forensische geneeskunde.
Het bovenstaande is uitgebreid bekend bij de 'semi-anonieme' lokale coördinator fg in Enschede, wiens naam, functie, CV met foto en/of vingerafdrukken, DNA-profiel, vaccinatiestatus en een diepgaande wetenschappelijke of enige andere interesse (of belang) op de betreffende website NIET worden vermeld of onthuld. Informatie over de sinds 1 januari 2010 bestaande plicht tot overleg met de gemeentelijk lijkschouwer bij overlijden van minderjarigen ontbreekt nog steeds volledig.
Wij vragen of ontvangen geen enkele vergoeding voor de kennisverspreiding. Wij hebben ook geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Daarmee blijven we strikt onafhankelijk en ongebonden. Wij vertegenwoordigen geen enkel belang van wat of voor wie dan ook. Deskundigen die door ons worden geraadpleegd, en die weten precies wie wij zijn, ter verbetering of vormgeving van de informatie, ontvangen voor hun aanvullingen/adviezen geen vergoedingen.
Postmortale DNA-afname
Sinds de invoering van de gewijzigde Wet op de lijkbezorging op 1 januari 2010 is de burgemeester volgens artikel 21, lid 3 t/m 6, verantwoordelijk voor het onderzoek naar de identiteit van onbekende overledenen. Van alle personen die nu dood worden aangetroffen en van wie de identiteit niet bekend is, dient DNA-materiaal te worden afgenomen. Door de ontwikkelingen op DNA-gebied zijn er nu meer mogelijkheden om onderzoek te verrichten naar de identiteit.- 14 februari 2014: Voorjaarssymposium FMG - Nomen nescio
Proces van identificatie bij een onbekend stoffelijk overschot
Op vrijdag 25 april 2014 - 23 november 2014: DNA-onderzoek vermiste zeelui uitgebreid
De afgelopen maanden zijn DNA-profielen gemaakt van lichamen die sinds 1920 zijn aangespoeld op de kust van de Noordzee - 20 maart 2015: DNA-zoektocht naar vermisten
DNA-afname bij familieleden van 170 vermisten
Vergelijking met DNA van gevonden lichamen die nog niet zijn geïdentificeerd - 10 november 2015: Dna-onderzoek vermiste zeelieden levert weinig op
Politie acht de kans dat alsnog succes wordt geboekt niet zo groot
Uit de Memorie van Toelichting (pag. 9) - die intussen alweer dateert uit 2006 - bij de wetswijziging:
Afname celmateriaal ter identificatie van onbekende doden
Vermist is erger dan overleden, wordt wel gezegd. Vandaar dat alle mogelijkheden benut moeten worden om mensen die als vermist te boek staan, te vinden. Dat geldt ook – of misschien wel juist – indien zij zijn overleden. Het is dus van belang dat er geen mensen worden begraven of gecremeerd van wie de identiteit niet bekend is. En indien dat toch niet anders kan, dan moet in ieder geval voordien celmateriaal worden afgenomen. Met behulp van dit celmateriaal kan een zogeheten DNA-profiel worden bepaald, waarmee – mogelijk vele jaren later – de identiteit van de overledene kan worden vastgesteld. De betrokken DNA-gegevens zullen worden opgenomen in de databank voor vermiste personen en stoffelijke overschotten die door het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) wordt bijgehouden.
- 3 september 2013: Doden Watersnood 1953 opgegraven
Politie wil naam teruggeven aan onbekende overledenen - 17 december 2014: Geen identificaties DNA-onderzoek Watersnoodramp
Politie roept meer nabestaanden op DNA beschikbaar te stellen - 23 februari 2015: Slachtoffer Watersnoodramp geïdentificeerd
"Het onderzoek verloopt lastig".... - 31 januari 2018: Met DNA werd een in 1953 verdronken tante geïdentificeerd
Alle profielen van nabestaanden zijn vergeleken met de 31 dna-profielen van onbekende slachtoffers die in 2013 zijn verzameld - 8 april 2014: Been na 26 jaar geïdentificeerd
Lichaamsdeel van een man die in 1986 verdween spoelde maanden later aan - 13 april 2015: Drie slachtoffers WOII geïdentificeerd
Aan de hand van historisch onderzoek en DNA-verwantschapsonderzoek - 15 april 2015: VS graaft 388 slachtoffers Pearl Harbor op
Met nieuwe DNA-technieken wordt geprobeerd de resten te identificeren - 4 juni 2015: De problemen van achterblijvers na de vermissing van een persoon
Antwoorden op Kamervragen hierover
en de antwoorden op aanvullende vragen
Zie ook: DNA-databank vermiste personen
Wordt beheerd door Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP) - 18 juni 2015: Rapport ‘Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen’
Brief van de Minister van VenJ - 18 juni 2015: Tweede slachtoffer Watersnoodramp alsnog geïdentificeerd
Het project is zo goed als afgerond... - 30 juni 2015: Lijk Nederlander in Australië geïdentificeerd
DNA-materiaal vergeleken met de Nederlandse DNA-databank van vermiste personen - 21 augustus 2015: Urker visser na 47 jaar geïdentificeerd
Raakte in 1968 vermist op zee; dankzij DNA-onderzoek alsnog geïdentificeerd - 25 augustus 2015: Vermiste visser na 46 jaar geïdentificeerd
NFI is bezig met het verwerken en het uitvoeren van de onderzoeken - 19 februari 2016: Reactie op het onderzoek “Status: Vermist: Op zoek naar een oplossing”
Brief van de Minister van VenJ - 25 april 2016: Achterblijvers van vermiste personen
Kabinetsreactie in brief van de Minister van VenJ - 29 juli 2016: Wandelaars vinden onderbeen op Zeeuws strand
Team Forensische Opsporing onderzoekt of DNA in de landelijke databank is geregistreerd - 21 maart 2017: Lichaam vermiste man na 23 jaar geïdentificeerd
Het lichaam werd destijds anoniem begraven
Bij onbekende doden wordt – zoals hiervoor is aangegeven – materiaal afgenomen met het oog op mogelijke identificatie. Als die identificatie snel plaatsvindt, zijn wellicht nabestaanden alsnog in de gelegenheid om in de lijkbezorging te voorzien. In alle andere gevallen zal deze van gemeentewege verzorgd worden. Dat kan zowel begraven als cremeren inhouden. In het laatste geval heeft dat als consequentie dat eventueel later alsnog getraceerde nabestaanden geen graf kunnen bezoeken, en mogelijk zelfs geen asbus hebben, namelijk indien de as inmiddels is verstrooid. Dit is onwenselijk. Daarom wordt nu voorgesteld dat onbekende doden worden begraven, waardoor er gedurende minimaal tien jaar een herkenbare plek blijft bestaan.
- Informatie over de DNA-databank
- 17 mei 2016: Naam teruggeven is makkelijker met digitale gezichtsreconstructie
Techniek wordt uitgevoerd in Engeland aan de universiteit van Dundee
- Regeling rampenidentificatieteam politie
- Website: Landelijk Team Forenische Opsporing
- Disaster Victim Identification (Interpol)
- 2009: Medicolegal work in major disasters (PAHO)
- Management of Dead Bodies after Disasters:
A Field Manual for First Responders (2009) - 23 april 2015: Anatoom uit identificatieteam gezet
Het LTFO betreurt het dat nabestaanden zijn gekwetst... - 23 april 2015: LTFO-baas betreurt MH17-uitspraken professor
Gesprek met LTFO-leiding en professor over verdere samenwerking volgt
Zie ook:
24 april 2015: Patholoog betuigt spijt over lezingen MH17 - 15 juni 2015: Onderzoek LTFO naar de inzet van professor bij identificatieproces
Brief van de Minister van VenJ - 4 augustus 2015: Anwoorden op Kamervragen hierover
"Het ontbreekt aan heldere kaders en afspraken over het houden van presentaties"
Zie ook: Minister minder negatief over lezing patholoog - 5 augustus 2015: Onderzoeker eist openheid rapport onderzoek
Geen genoegen met de antwoorden van de minister - 14 augustus 2015: Het onderzoek naar de gang van zaken rond de presentatie
Zeer vele vragen aan de Minister van VenJ - 11 september 201: Wetenschappers eisen excuses minister in zaak MH17-lezing
Volgens een groep wetenschappers moet de minister excuses aanbieden - 21 september 2015: Gesprek minister met anatoom die in ongenade viel
Bewindsman hoopt dat de samenwerking kan worden hervat... - 22 september 2015: Minister doet graag beroep op fysisch antropoloog
.... uitzonderlijke expertise van grote waarde bij complexe identificatieonderzoeken ... - 24 september 2015: ‘Prettig’ gesprek tussen hoogleraar anatomie en fysische antropologie en de minister
Het ministerie van VenJ heeft laten weten dat 'excuses' niet zullen plaatsvinden.... - 29 september 2015: Forensisch anatoom ziet gesprek met minister als eerherstel
Kan weer aan de slag bij het Landelijk Team Forensisch Opsporing (LTFO) - 12 oktober 2015: LUMC en Universiteit Leiden sturen een brief naar de KNAW
Over de voorwaarden waaronder wetenschappers in alle vrijheid onderzoek kunnen doen - 13 oktober 2015: Openbaarmaking documenten m.b.t. het interne feitenonderzoek
Brief van de Minister van VenJ - 5 januari 2016: Kamerleden willen opheldering van Minister over affaire
Excuses lijken hier op zijn plaats...
Zie ook: MH17-onderzoeker wil rehabilitatie afdwingen
en Anatoom publiceert politierapport zelf - 14 januari 2016: Minister maakt excuses aan MH17-onderzoeker
Professor wilde na afloop van het gesprek niet reageren... - 14 januari 2016: Over de kwestie rond de professor-pattholoog
Brief van Minister aan Tweede Kamer - 15 januari 2016: Kamer moet oordelen over mijn geloofwaardigheid volgens Minister
Kamerdebat volgt nog... - 15 januari 2016: Forensisch expert wil klacht indienen tegen Nieuwsrubriek
Ingediend bij de Raad voor de Journalistiek - 20 januari 2016: Minister kreeg eerder ingefluisterd om geen excuses aan te bieden...
Motie van wantrouwen haalde geen meerderheid...
Zie ook; De samenvatting van het dossier - 30 november 2016: Weer vragen over Minister en hoogleraar fysische antropologie
Minister zou formeel niet opdracht gegeven om de samenwerking te eindigen...
Verzoek DNA-afname door nabestaanden
Bij een natuurlijke dood of na vrijgave van het stoffelijk overschot door de OvJ hebben de nabestaanden de volledige vrijheid om op eigen initiatief (en kosten!) tot de afname van lichaamsmateriaal van de overledene - zo zij dit, om wat voor reden dan ook, wensen - over te gaan. Sinds 1 januari 2010 is volgens de Wet op de lijkbezorging ook thanatopraxie mogelijk geworden waarbij, door inbrenging van canules in de halsregio van het stoffelijk overschot, wordt overgegaan tot postmortale exsanguinatie, waarbij uiteraard ook bloedmonsters kunnen worden afgenomen. Postmortale afname van wangslijmvlies is natuurlijk ook mogelijk. Een juridisch houdbare 'koppeling' van het bloedmonster of ander materiaal en de identiteit van het stoffeljk overschot zal echter alleen kunnen plaatsvinden middels een proces-verbaal van de de afname door een hiertoe bevoegde opsporingsambtenaar. Enige bemoeienis van een een (forensisch) arts is hierbij niet noodzakelijk.- 24 november 2014: DNA-onderzoek na een niet-natuurlijke dood (Kamervragen)
Bij een sectie door het NFI kan het DNA-profiel altijd worden bepaald
Indien de politie dit zo nodig wil kan, ook zonder sectie, een uitstrijkje van het wangslijmvlies worden afgenomen door politieambtenaren. En als hier een (opsporings)belang mee wordt gediend lijkt toestemming van een Officier van Justitie ook niet noodzakelijk....
Waar ligt hier eigenlijk een probleem???
(Zie ook: Wetboek van Strafrecht artikel 69) - 16 december 2014: Uitstel beantwoording van de vragen
Nog niet alle informatie beschikbaar.... - 12 februari 2015: Antwoord op de vragen
De Minister:
"De enkele vaststelling dat iemand aan een niet-natuurlijke doodsoorzaak is overleden, biedt, ook in het geval van zelfmoord, onvoldoende grond om te veronderstellen dat deze persoon bij een misdrijf betrokken is geweest." - 21 januari 2016: Moord of niet? Lichaam Schiedammer opgegraven
Overleden in juni 2008. Meerdere onderzoeken gedaan naar de dood. Justitie concludeerde dat geen sprake was van misdrijf - 2 februari 2016: Lichaam wordt opgegraven voor nieuw onderzoek
Nabestaanden dienden een verzoek in; gemeente heeft daar toestemming voor gegeven
Onder voorwaarde dat de monsters op de juiste wijze zijn bewaard, blijven zij enkele maanden tot zelfs enkele jaren houdbaar. Voor wangslijmvlies betekent dit op kamertemperatuur, na goed laten drogen. Niet bewaren in plastic in verband met schimmelvorming. Voor volbloed (1 EDTA buisje van 5 ml) geldt bewaren op kamertemperatuur/in de koeling. Niet invriezen.
Via het internet kunnen de benodigde materialen eenvoudig worden besteld en wordt het DNA-profiel van het ingestuurde materiaal simpelweg per post bezorgd. De prijzen blijken nogal uiteen te lopen.
Bloedtest in strafzaken
Bloedtest verdachte
Sinds februari 2007 is wetgeving in behandeling geweest die het mogelijk moet maken om vast te stellen of een verdachte, bij het plegen van een strafbaar feit, iemand kan hebben besmet met een ziekte (vooralsnog alleen HIV, Hepatitis B en C).- Memorie van toelichting Verplichte bloedtest
(wetgeving sinds 1 juli 2010 van kracht
Algemeen
Uitgangspunt is dat de verdachte vrijwillig (met schriftelijke toestemming) meewerkt aan de afname van bloed; bij weigering kan de officier van justitie een bevel geven de test te ondergaan na toestemming van de rechter-commissaris. De verdachte mag een tegenonderzoek laten uitvoeren.Een verplichting om aan een test mee te werken, waarbij het resultaat (de uitslag) wordt meegedeeld aan een 'derde' (het slachtoffer via zijn/haar huisarts of medisch specialist), die hier een 'kennelijk belang' bij heeft, kan alleen als er sprake is van een verdachte van een misdrijf. Ook moet het redelijke vermoeden bestaan dat besmetting door dat misdrijf is overgebracht.
Vergelijkbaar met het weigeren van een bloedafname bij de alcohol-bepaling (zie hierboven) zal een volgehouden weigering betekenen dat de verdachte zich schuldig maakt aan een misdrijf volgens artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Het is echter ook mogelijk dat het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van bloed dat op andere wijze van de verdachte is afgenomen. Bij dat bloed kan gedacht worden aan bloed dat door de huisarts, ziekenhuis, NFI, of onderzoekslaboratorium bij de verdachte op een eerder tijdstip werd afgenomen en dat nog beschikbaar is en op bevel van de Officier van Justitie in beslag kan worden genomen door de politie. Het is de vraag of dit soort bloedmonsters óók, zonder de toestemming van de verdachte, als juridisch toelaatbaar 'bewijsmiddel' kunnen worden gebruikt, zonder dat dit ter toetsing is voorgelegd aan de rechter-commissaris.
Het voorstel werd op 18 september 2008 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De uitvoering werd nader uitgewerkt in een AMvB (het Besluit bloedtest in strafzaken). Een richtlijn voor de uitvoering wordt nog opgesteld door het OM en zal informatiemateriaal over de maatregel bevatten. Het wetsvoorstel werd door de Eerste Kamer op 10 november 2009 als hamerstuk afgedaan. De wet werd opgenomen in het Staatsblad van 20 november 2009 . De wetgeving is bij Koninklijk Besluit (stb-2010-151) op 1 juli 2010 in werking getreden. De definitieve tekst van de wetgeving: Voor het onderzoek na zedendelicten zal dit betekenen dat een afweging moet gaan plaatsvinden tussen de belangen van opsporing en vervolging (sporenonderzoek) en de belangen van het slachtoffer (kans op transmissie).
Opmerking FOMAT:
De al of niet positieve uitslag van het bloedonderzoek of een bloedmonster kan ook gebruikt gaan worden als 'bewijsmiddel' bij de tenlastelegging. Dit lijkt in strijd met het "nemo tenetur" beginsel indien de verdachte wordt bevolen om de bloedtest te ondergaan. Hieraan werd aandacht besteed in de Memorie van toelichting bij indiening van het wetsvoorstel en in antwoord op vragen van de Eerste Kamer. Het is te verwachten dat dit juridische aspect van de wetgeving door de advocatuur binnen enkele jaren ter toetsing aan het Europese Hof zal worden voorgelegd.
Onderzoek van bloedmonsters ter vaststelling van het transmissie-risico van een derde (zie hieronder) lijkt te vallen onder de uitzonderingen die het EVRM hiervoor in art. 8 ("bescherming van de rechten en vrijheden van anderen") heeft voorzien.
Transmissie onderzoek
Het verrichten van brononderzoek bij incidenten met mogelijke transmissie is een bekend fenomeen. De meeste instellingen voor de gezondheidszorg hebben hiervoor protocollen ontwikkeld. Het medisch doel van de bloedafname is om daarmee het het risico van transmissie zo snel als mogelijk in te kunnen schatten. Helaas werd dit door de wetgever verward met een strafvorderlijk juridisch doel om via een 'bewijsmiddel' de strafbaarheid van de dader te kunnen aantonen. Op grond van overwegingen van uitvoerbaarheid is deze juridische benadering vanuit het perspectief van het slachtoffer een pijnlijke vergissing. De mogelijkheid bestaat dat een verdachte wel zou willen meewerken aan de bloedafname om medische redenen maar dit weigert vanwege juridische redenen.In april 2007 heeft het RIVM in samenwerking met een groot aantal instellingen en werkgroepen een landelijke richtlijn uitgebracht: Op de laatste pagina van bovenstaande richtlijn staat ook een voorbeeld van een 'informed consent' formulier waarmee de betrokkene kan aangeven dat toestemming wordt verleend voor het uitvoeren van de (medische) bloedafname en op welke wijze de betrokkene zelf via zijn/haar huisarts of andere arts ook (al of niet!) op de hoogte dient te worden gesteld van het resultaat van de bepalingen.
Aan de hand van deze richtlijn kan op gestructureerde wijze een inschatting gemaakt worden van het risico op infectie met HBV, HCV en HIV ten gevolge van het incident. Afhankelijk van het risico worden al dan niet maatregelen geadviseerd om het slachtoffer tegen infectie te beschermen (PEP = Post Expositie Profylaxe) of een eventueel opgetreden infectie in een vroeg stadium te onderkennen.
Bij hoog-risico incidenten dient PEP bij voorkeur binnen twee uur te worden gestart tot maximaal 72 uur na het incident. De frequentie en de ernst van mogelijke bijwerkingen van antiretrovirale middelen vereisen een zorgvuldige afweging van kans op besmetting en kans op bijwerkingen. PEP dient te worden voorgeschreven door of onder supervisie van een ervaren aidsbehandelaar; follow-up vindt bij voorkeur plaats in een gespecialiseerd centrum.
Indien een verdachte (zoals omschreven in het wetsvoorstel) bereid is om vrijwillig mee te werken, en instemt met de per omgaande bekendmaking van de uitslag aan het slachtoffer (via de navolgend behandelend arts), kan de bloedafname voor brononderzoek in feite het beste - en desnoods onder toezicht van een politie-ambtenaar (zoals de wet voorschrijft) - plaatsvinden in het ziekenhuis alwaar ook het laboratoriumonderzoek, de advisering en evt. behandeling van het slachtoffer plaatsvindt. Zo nodig kan de verdachte onder begeleiding van politie-ambtenaren naar het ziekenhuis of laboratorium worden overgebracht. Hiermee wordt onnodig tijdverlies voorkomen en blijft de dossiervorming i.v.m. de mogelijke transmissie en follow-up in handen van de ziekenhuisarts c.q. specialist. De belangen van het slachtoffer van een accidentele transmissie zijn in de eerste plaats van medische en niet van juridische aard. Ook hier dient (ook voor de forensisch arts) te gelden dat het medisch belang (in dit geval van het slachtoffer) prevaleert boven de belangen van opsporing en vervolging.
De rol van de forensisch arts ligt niet zozeer bij de eigenlijke juridische bloedafname, die net zo goed een dag of enkele dagen later kan plaatsvinden en ook door een verpleegkundige mag worden uitgevoerd (volgens art.3, lid 3 van het Besluit), maar veel meer bij de (evt. telefonische) medische voorlichting van zowel slachtoffer als de verdachte. Daarnaast is veelal ook contact noodzakelijk met de medisch specialist die de evt. PEP gaat voorschrijven en is van belang ervoor te waken dat onnodig tijdverlies gaat optreden. Inschakeling van de forensisch arts komt daarna in beeld indien de verdachte weigert om mee te werken aan een bloedonderzoek. Te vrezen valt dat de bemoeienis van de Officier van Justitie en de toestemming van de rechter-commissaris zo veel tijd in beslag zal nemen dat daarmee een zinvolle PEP vrijwel overbodig wordt.
Opmerking
Volgens Strafvordering art.151e, lid 4, wordt het bevel zonodig met behulp van de sterke arm tenuitvoergelegd.Ook hier dient bedacht te worden dat bepalingen in wetgeving niet tegelijkertijd wettelijke voorschriften zijn die artsen kunnen verplichten of voorschrijven om medewerking bij de tenuitvoerlegging hiervan te gaan verlenen. De forensisch arts is geen uitvoerend politieambtenaar met een geweldsinstructie (dit geldt ook voor verpleegkundigen!). Indien de betrokkene, na gehoord te zijn door de rechter-commissaris en een bevel tot medewerking van de OvJ, na adequate uitleg hierover toch geen medewerking aan de bloedafname (met een vereiste schriftelijke toestemming) wenst te verlenen dient de forensisch arts hiervan af te zien. Het uitvoeren van medische (be)handelingen onder dwang is in strijd met algemene medisch-ethische principes en internationale verdragen. Het afnemen van bloed onder dwang levert een verhoogd risico op voor prikaccidenten. Zo nodig dient dit onomwonden aan de OvJ te worden duidelijk gemaakt, die, als hij/zij het daar niet mee eens is, het bloed dan ook maar zelf moet komen afnemen (!). De consequenties van de weigering van het bevel kunnen door de OvJ ter beoordeling aan de rechterlijke macht (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht) worden voorgelegd. De beroepsgroep heeft al eerder het standpunt ingenomen, dat een forensisch arts geen bloed of ander materiaal afneemt bij een persoon die zich daadwerkelijk (dus niet alleen verbaal) heftig verzet. Ook de KNMG stelt zich op dit standpunt. Dit geldt natuurlijk ook voor verpleegkundigen en 'priklab' medewerkers die onder (mede)verantwoordelijkheid van een arts werken.
Tot slot bestaat ook nog de mogelijkheid dat de verdachte bij het plegen van het misdrijf onbedoeld besmet is geraakt door het slachtoffer. Het wetsvoorstel doet hier geen uitspraak over. In dat geval is het voor de forensisch arts van belang te onderkennen dat ook de verdachte "mutatis mutandis", evt. via een bevel van de OvJ, van het slachtoffer de medewerking kan afdwingen voor een bloedtest in het kader van brononderzoek. Hoe moeilijk en pijnlijk deze gedachte voor sommigen van u mag zijn: ook een verdachte heeft recht op een PEP bij een risico van besmetting door een transmissie via het slachtoffer.
Sporenonderzoek
De forensisch arts is geen (buitengewoon) opsporingsambtenaar en is zich terdege bewust van zijn/haar beperkingen en houdt zich uitsluitend bezig met medische aangegelegenheden en competenties in het kader van de waarheidsvinding en niet met andere activiteiten op het gebied van de opsporing en vervolging, die tot het domein van politie en het OM behoren. Het analyseren van bloedvlekken, bloedsporen, bloedspat-patronen en dergelijke behoort niet tot de competenties van eerste-lijns forensisch artsen. Dit dient overgelaten te worden aan ter zake kundige experts met voldoende ervaring.- 4 juni 2014: Forensisch instituut kan zien hoe oud een vingerafdruk is
Daar is ook geen 'medische expertise' voor nodig.... - 15 mei 2015: Cocaïnegebruik af te leiden uit vingerspoor
Aanwezigheid van omzettingsproducten kan worden aangetoond - 15 mei 2015: Cocainegebruik te meten via vingerafdruk
Geen afname van bloed of speeksel meer nodig - 12 januari 2016: Bloed kan tijdstip van misdaad onthullen
Tijdstip op basis van verschillende 'biomarkers'zoals hormonen en melatonine
Voor de duidelijkheid: de forensisch arts houdt zich ook niet bezig met het uitschrijven van bekeuringen of het opleggen van boetes bij wetsovertredingen.
Bloedafname bij intoxicaties
Het Wetboek van Strafvordering (Wsv) voorziet niet in een bloedafname om te bepalen of een verdachte ten tijde van het plegen van een misdrijf 'onder invloed' verkeerde. Een vordering van de (h)OvJ om over te gaan tot een bloed- en/of urineafname mist daarmee een rechtsgrond. Uitsluitend het bezit van verdovende middelen is strafbaar, niet het gebruik ervan. Ook het gebruik van alcohol of de inname van geneesmiddelen is, buiten het bepaalde in art. 8 WVW, niet strafbaar gesteld. Het Wetboek van Strafrecht is geen 'doping-reglement'. Met een bloed- en/of urineafname wordt alleen het gebruik aangetoond. Indien een betrokkene weigert om mee te werken heeft de (h)OvJ geen mogelijkheid om hiertoe een bevel te geven omdat het Wetboek van Strafvordering hierin (tot nu toe) niet voorziet.Het afnemen van bloed, zonder dat hier een strafvorderlijke noodzaak toe bestaat, is in strijd met art. 7 van het Europees Verdrag (EVRM). Van de forensisch arts en de betrokkene kan niet worden verwacht om mee te gaan werken aan volledig overbodige medische (be)handelingen. Zo nodig dient de (hulp)OvJ hierop te worden gewezen. Indien een (hulp)OvJ toch een bloedafname wenst en de betrokkene vrijwillig instemt met de bloed- en/of urineafname is er overigens geen enkel bezwaar tegen.
Deze beperking van de wetgeving is ook in de politiek bekend:
- 21 augustus 2009: Strafbaarheid voor geweld onder invloed van alcohol
Wetgeving bleef echter uit tot begin 2016: - 14 januari 2016: Kamer wil hogere straffen voor geweld onder invloed
Wetsvoorstel:
Verplicht middelenonderzoek voor verdachten van een geweldsmisdrijf - Screening naar drugs en geneesmiddelen in bloed
Ook onderzoek naar chemische stoffen in (lichaams)materiaal
(vluchtige bedwelmende stoffen en brandversnellende middelen)
- 11 augustus 2015: Verdachte vergiftiging ex-man vrijgelaten
OM wacht nog op definitieve onderzoeksresultaten van NFI
- 26 juni 2014: Afhandeling van incidenten door penitentiaire en TBS-inrichtingen
Drugsvondsten in de inrichting - 20 juli 2017: Duizenden gedetineerden bij controles betrapt op drugsgebruik
Gedetineerden en tbs'ers werden in 2016 ruim 18.000 keer positief getest
Speekseltesten
Per 1 juli 2017 bestaat een uitbreiding van de wetgeving m.b.t het gebruik van speekseltesten voor het aantonen van (genees)middelengebruik. Een probleem hierbij was de kwantificering en de datering van het gebruik. Hetzelfde geldt voor de postmortale inzet van dit soort testen bij de lijkschouw (zie hierna).- 28 januari 2008: Zorgen over verkeersdoden door medicijngebruik (Nivel) (pdf)
- 1 september 2009: Pilot drugs in het verkeer (VenW)
- 2 september 2009: Voornemen tot inzet van speekseltesten in het wegverkeer (MinVenW)
- 1 juli 2010: Alcohol en drugs in het verkeer (MinVenW)
- 23 september 2010: Speekseltest tegen drugs in verkeer (VK)
- 29 april 2011: Wetsvoorstel speekseltesten naar Raad van State
- 19 september 2011: Voorstel voor de invoering van speekseltesten bij bestuurders
Wijziging van de WVW bij de Tweede Kamer
Nog steeds niet op de agenda voor behandeling..... - 11 mei 2012: Tientallen verkeersdoden door medicijnen (MC)
- 21 juni 2013: Geweld onder invloed van drugs of alcohol
Invoering van zogeheten 'middelentest' voor bepaling van invloed van drank of drugs
Eerst een ademanalyse of speekseltest als kwalitatieve bepaling
Daarna een 'verplicht' bloedonderzoek.......
Wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State - Resultaten van het Europese onderzoeksproject DRUID
Voor zover relevant voor het Nederlandse verkeersveiligheidsbeleid - 21 november 2013: Het terugdringen van geweld onder invloed van middelen
Voorgestelde wijziging van het Wetboek van Strafvordering
Wetsvoorstel en advies Raad van State gaat naar Tweede Kamer - 14 januari 2016: Kamer wil hogere straffen voor geweld onder invloed
Verplicht middelenonderzoek voor verdachten van een geweldsmisdrijf
Eerst een adem- of speekseltest, dan een vervolgonderzoek - 27 september 2016: Hogere straf voor geweld en vandalisme onder invloed
De Eerste Kamer gaat, na de Tweede Kamer, akkoord met een wetsvoorstel
We zullen hier aandacht aan gaan besteden.
Dat ook haartesten tot verraderlijke conclusies kunnen leiden, ook na onderzoek bij het NFI, bleek voor het OM ook al eens uiterst pijnlijk:
Postmortaal aantonen van intoxicaties
Regelmatig wordt in gevallen van 'onverklaard overlijden' bij de lijkschouw de suggestie geopperd dat er ook sprake zou kunnen zijn van een 'intoxicatie' of een zgn. 'gifmoord'.-
Mogelijk honderden niet ontdekte "perfecte" moorden per jaar
Antwoord op Kamervragen uit 1999 (!)
Minister wees op noodzaak van betere opleiding - 2 maart 2013: Veel meer moorden blijven onbekend
Volgens onafhankelijke (?) forensische pathologen...... - Snel gifstoffen bij overledenen aantonen
"Justitie neemt het onderzoek over wanneer er sprake is van een niet-natuurlijke dood".....
Let op: Inzet alleen mogelijk na toestemming van (hulp)OvJ
Politie draait op voor kosten van 'opsporing'..... - 4 maart 2014: Cel voor vergiftiging met haarmiddel
In eerste instantie leek het erop dat de man in 2009 een natuurlijke dood was gestorven - 21 september 2014: 'Gemiste moorden....' (Uitzending van TV-rubriek)
De opleiding deugt niet...
In NL zouden honderden misdrijven worden gemist... (???)
- 21 augustus 2014: Inzamelingsactie voor opgraving
Familie neemt geen genoegen met de uitkomst van onderzoek door politie en OM
Burgemeester gaf toestemming voor opgraving:
"... het belang van de nabestaanden wordt hiermee gediend" ... - 20 januari 2015: 'Altijd sporenonderzoek, ook bij zelfmoord'
Voorkomen moet worden dat sporen van een dader al zijn uitgewist, voor het geval dat er later toch geen sprake blijkt van zelfmoord
Een klinisch pathologisch onderzoek over de jaren 1984-1992 leidde overigens tot een aanbeveling tot het uitvoeren van dit onderzoek in het kader van het ophelderen van doodsoorzaken. De strafvorderlijke waarde bleef echter onderbelicht. In feite zijn deze gegevens al verouderd door de ontwikkeling van nieuwe analysetechnieken; herhaling van dit onderzoek zou echter wrsch. precies dezelfde resultaten opleveren:
-
28 januari 1996: Toxicologisch onderzoek bij plotseling en onverwacht overlijden
(Publicatie in NTvG) - 9 april 2014: Toxicology in forensic autopsies in the Netherlands in 2013 (in Engels)
"This is not a major group, however a toxicological cause of death could easily be missed."
(Publicatie van NFI)) - 29 oktober 2014: Verdachte gifmoorden bekent fraude
Verdachte zou twee echtgenoten hebben vermoord met insuline en andere medicijnen - 27 november 2014: 20 jaar cel in gifmoordzaak
Aleen indirect ('circumstantial') bewijs.... - 26 augustus 2016: Onderzoek naar vijf gevallen van overlijden door omstreden medicatie
Geen plannen voor het opgraven van overleden patiënten - 19 augustus 2016: 'Opgraven van overledenen waarschijnlijk zinloos'
Forensisch patholoog Frank van de Goot:
"Moeilijk te bepalen of overlijden optreedt door ziekte of door toegediende medicatie"
Het Wetboek van Strafrecht is géén dopingreglement. Een overledene is niet strafbaar.
(volgens Wetboek van Strafrecht artikel 69).
Waar de plotselinge belangstelling van de staande magistratuur voor het actief ophelderen van doodsoorzaken vandaan kwam (dit valt in feite onder het Ministerie van BZK), met een zeer minimaal rendement voor Justitie, bleef onduidelijk. De redenering is betrekkelijk onzinnig daar de wetgever tot nu toe nog nooit (!) ergens heeft omschreven wat wel of niet tot de 'normale schouw' zou behoren. Vanuit sociaal-medisch oogpunt zou dit overigens een onverwachte en ook welkome, zij het uiterst beperkte, aanvulling zijn op de geringe mogelijkheden tot opheldering van de doodsoorzaak. Helaas werd dit op geen enkele wijze onderbouwd met een wettelijke grondslag; niet vanuit de Wet op de lijkbezorging en ook niet vanuit het Wetboek van Strafvordering. Van de betreffende Officier van Justitie werd sindsdien niets meer vernomen.
De discussie leidde wel tot kamervragen:
- 17 november 2010: Post-mortem toxicological urine screening
- 9 maart 2011: 'Honderden moorden blijven onopgemerkt'
(Curieuze uitspraken van patholoog over niet-natuurlijk overlijden) -
13 april 2011: Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen
(Minister bleek niet erg overtuigd van nut en/of noodzaak) - 22 april 2011: ‘Niemand vertelt artsen waar ze op moeten letten’
(Dezelfde patholoog, maar nu met meer nuances en heldere uitleg) - 12 oktober 2012: Postmortaal toxicologisch onderzoek
Vaststellen van de doodsoorzaak en aard van overlijden
Wetenschappelijk onderzoek op dit gebied zeer beperkt..... -
Snelle screening naar drugs en geneesmiddelen in bloed
Ook onderzoek naar chemische stoffen in (lichaams)materiaal
De wet kent alleen 'strafbare' bloedspiegels bij alcohol.
Duiding van effecten is speculatief en afhankelijk van vele variabelen
Toepassing van Artikel 8 WVW is postmortaal niet mogelijk - 27 januari 2016: Evaluatie toxicologisch bloedonderzoek
Door middel van kwantitatieve bepalingen bij het vaststellen van de doodsoorzaak
- 1 maart 2016: Urinetest verplicht bij verdachte dood
Voor forensisch artsen in Oost Nederland plicht om een urinetest af te nemen tijdens de lijkschouw
Alleen bij een vermoeden van niet-natuurlijk overlijden
- Wat doet de 'Coroner' in Engeland en Wales?
In Nederland komen de beslissingen over nader onderzoek toe aan de Officier van Justitie
Dus NIET aan de gemeentelijk lijkschouwer
Indien nader onderzoek op grond van 'circumstantial evidence' wenselijk wordt geacht dient de Officier van Justitie hierover een besluit te nemen en niet de dienstdoende gemeentelijk lijkschouwer. Een bepaling in de wet dat de Officier van Justitie verplicht zou zou zijn om een (on)gevraagd advies van de forensisch (werkzame) arts op te volgen kent Nederland niet.
- Circulaire: Afbakening tussen politie- en justitiekosten 2007 e.v. (pdf)
(Regeling werd ongewijzigd verlengd na 1 januari 2011) - 22 december 2010: Verlenging geldigheid circulaire per 1 januari 2011 e.v. (pdf)
(Publicatie in Staatscourant) -
1 januari 2012: Intrekking circulaire afbakening tussen politie- en Justitiekosten. (pdf)
(Publicatie in Staatscourant)
Zedenonderzoek
Dergelijk onderzoek vereist bijzondere voorwaarden bij de uitvoering. Van belang is dat aandacht wordt besteed aan de nazorg. De inzet van forensisch verpleegkundigen speelt hierbij een grote rol.- Onderzoeksset zedendelicten
Betreft de in 2010 herziene 'zedenset' bij zedendelicten)
Zie de downloads onderaan de pagina -
3 februari 2014: Uitbreiding centra seksueel geweld
Bedoeld voor mensen die recent slachtoffer waren van seksueel geweld
Gestreefd wordt naar een landelijk dekkend netwerk van tien centra
(ook tien regionale eenheden van de Nationale Politie) - 8 februari 2016: Meer geld voor aanpak seksueel geweld
Het geld gaat naar de Centra voor Seksueel Geweld - 20 juni 2016: Centrum voor Seksueel Geweld (CSG)
Het CSG-Rotterdam is een breed samenwerkingsverband - 23 september 2015: Forensisch onderzoek naar zedendelicten en kindermishandeling
Brief van de Minister van VenJ
Forensisch artsen van het NFI krijgen een bevoordeelde positie
Het NFI wordt volledig gefinancierd door het Ministerie van VenJ...
- Richtlijn FMG: Medisch Forensisch Onderzoek bij Zedendelicten
1e versie van april 2007, herzien in maart 2013, geldigheid liep af op 1 oktober 2015, laatste herziening in mei 2016, geldig tot mei 2019 - 14 mei 2014: Gratis soa-test op de helling
Slachtoffer van verkrachting of seksueel geweld krijgt nog wel gratis soa-test - 11 september 2014: Het zedenonderzoek en de forensisch arts
Belangrijke rol voor de forensisch verpleegkundige bij onderzoek en vervolg... - 11 september 2014: Zorgcoördinatie bij zedendelicten
Ook de nazorg speelt een rol... - 24 februari 2015: ‘Stuur jonge zedendelinquent naar psychiater’
"Jongeren die een zedendelict plegen standaard psychiatrisch onderzoeken" - Vertraagde onthulling van verkrachting verkleint kans op behandeling en opsporing
Eind 2015 moet een landelijk netwerk operationeel zijn - 11 mei 2015: Verkrachte tienermeisjes zoeken te laat hulp
Ook vertraging in het forensisch onderzoek
Zie ook: de publicatie in het European Journal of Psychotraumatology - 22 juni 2015: Tienermeisjes zoeken te laat hulp zoeken na een verkrachting
Antwoord op Kamervragen hierover - 24 september 2015: 'Aantal aangiften verkrachting in tien jaar tijd meer dan gehalveerd'
Aangifte doen is niet zo gemakkelijk...
"Bedenktijd is niet verplicht, maar zo krijg je het van de politie niet te horen" - 28 december 2015: Aangifte doen van zedendelict wordt eenvoudiger
Bedenktijd van maximaal twee weken leidde tot onduidelijkheid
Vaak weten slachtoffers niet dat een zaak openbaar behandeld wordt - 18 maart 2016: 'Puberslachtoffer seksueel misdrijf voortaan als kind verhoren'
De zogeheten kinderstudio moet voor alle minderjarigen beschikbaar komen - 2 juni 2016: 'Politie slecht in beoordeling zedenaangiftes'
Het onderscheiden van valse en echte aangiftes van een zedendelict - 14 oktober 2016: Helft slachtoffers verkrachting eerder misbruikt
"Het is cruciaal dat slachtoffers van verkrachting niet alleen snel medische en psychologische hulp krijgen, maar ook dat forensische sporen van het misdrijf veiliggesteld worden." - 12 september 2017: Slachtoffers van zedenmisdrijven
Onderzoeksrapport: Een verkenning van de overwegingen voor contact met politie en/of hulpverlening
Tot slot...
De informatie op deze webpagina wordt voortdurend aangepast en aangevuld naar aanleiding van opmerkingen, correcties, suggesties voor verbetering, etc.Als u ook een bijdrage wilt leveren of wat mist: laat het ons dan weten via:
forum@fomat.nl.
En dat geldt natuurlijk ook voor de leden van Formedex...
(die op een vernieuwde website besloten om ook maar een 'semi-anonieme' status aan te nemen)